RONDVLUCHT NAAR DE ALPEN
“In het noorden, achter de berg, verandert het schouwspel: na de zachte en afgeronde lijnen, de gracieuze heuvels [..] volgt plots een terrein met gebroken bewegingen, verschrikkelijke ongelukken, wijd gapende afgronden.
Daar slingeren de kronkelige ravijnen waar de noordenwind giert, waar de bomen neervallen ontworteld door de storm, waar de sneeuw zich in de winter ophoopt, hard wordt tot ijs en de bergstromen bulderen en opspringen: verder groepjes naaldbomen, zwarte rotsen opengereten door de bliksem, en waarvan de afgebroken stukken worden meegesleurd door het water naar de bodem van de afgronden. In de verte duiken de hoge toppen van de Alpen op bedekt met de eeuwige sneeuw waar de toppen van de bomen reiken tot in de wolken. ”
Jean-Henri FABRE, l’Indicateur d’Avignon, 1842
“We hoopten op zon […]. De dag brak aan: voor hem zag hij de sombere nacht, ontroerd, doodsbleek met haar schitterende sterren die langzaam verdwenen […]. Ze komt op, hij wijst ernaar, daar ! Onze vreugdekreten zijn hoorbaar. Daar zie je ze al voor de helft, en nu volledig ! Ze komt op. Ze gaat omhoog, deze fantastische reus, en terwijl ze opkomt, als in een wolk van zilver en goud, gaat ze op en neer en springt ze op: de diamanten van zijn kroon flitsen, […], schitteren en verblinden. Je zou zeggen dat de wolken aan haar voeten branden, dat de Alpen, aan de rechterkant, in vlammen opgaan, dat de zee, aan de linkerkant, rood kleurt. Ze stijgt op. De aarde wordt wakker, gelukkig, en ze lacht, helemaal verrukt. ”
Joseph ROUMANILLE, Deux lettres à ma brave sœur Toinette, 1851